OUDE HAAGSCHE GESCHIEDSCHRIJVING 6 als van eenige stad in Holland, hoe oud, hoe groot, hoe roemruchtig ze ook zijn moge”. En wat er van gezegd was, tot zijn tijd toe, ook al „zweefde” ’s-Gra- venhage’s „naam” „over alle Europische tongen”, waren slechts „schuilende plaatzen van schrijvers, die naauwlijks vindbaar, en niet dan met ongemeene moeite, ’t geen weinigen gebeuren mag, vergadert kun nen werden”. Deze berichten, „hoewel den lof van 's-Gravenhage allezints doende blijken”, leverden echter nog niet anders op, „als flaauwe schaduwen, waarin men, ten besten, alleen de omtrekken van ’t uitmuntend schoone lichaam beschouwen kan”. ’s-Gravenhage mocht, meende de Riemer, bij vele andere steden, en zelfs dorpen in Holland niet meer achteraankomen, waar het een volledige „Beschrijvinge” zoozeer verdiende. Hij heeft zich dus in de allereerste plaats daarop toegelegd om alles te weten te komen wat reeds over den Haag was medegedeeld door anderen, en vooral om en dat is zijn bijzondere, die van zijn voorgangers ver te bovengaande ver dienste „een overvloed van aloude bewijsstukken” aan het licht te brengen, om zijn beschrijving te kunnen samenstellen. Hij komt zelf tot een getal van ver over de 400 authentieke stukken, grootendeels onder de bijlagen opgenomen en voor het overige meestal in de aanteekeningen afgedrukt. Hij heeft daardoor de leesbaarheid van zijn verhaal verhoogd, en hij zou dat ongetwijfeld in nog meerder mate bereikt hebben, indien hij het beginsel nog wat verder had doorgevoerd. Immers wij vinden ook in den tekst nog telkens groote brokstukken uit besluiten of acten aangehaald, welke voor den tegenwoordigen lezer den „draad van het verhaal” onaangenaam „afbreken”. Maar aan den anderen kant geeft ons deze zwaarwichtige wijdloopig-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1930 | | pagina 15