OUDE HAAGSCHE GESCHIEDSCHRIJVING
8
nog weder een kleine honderd bladzijden in, terwijl dan
de jongere en latere kerkgebouwen in dertig bladzijden
worden behandeld. De kloosters, de gast- en gods
huizen, worden uitvoerig behandeld in 150 bladzijden,
waarna de wereldlijke gebouwen: stadhuis, school,
hallen, doelens, tuchthuis enz. in nog weder 100 blad
zijden besproken worden.
Deze 760 bladzijden vormen tezamen het, in twee
stukken verschenen, eerste deel, dat een tiental jaren
later gevolgd werd door het tweede deel, dat geheel
gewijd is aan de regeering en de rechtspraak, met de
geschiedenis van de daarmede belaste college’s. Dit
laatste deel bevat dan tenslotte de boven reeds ge
noemde authentieke stukken en eenige registers.
Het werk is bovendien zeer ruim geïllustreerd niet
slechts met een drietal plattegronden (1560, 1570 en
1729) maar ook met een vijftig prenten, die verschil
lende merkwaardigheden en vooral vele gebouwen
afbeelden. Hoewel verscheidene dezer afbeeldingen
niet onverdienstelijk zijn, hindert bij verreweg de meeste
de onbekwaamheid van den teekenaar G. van Giessen;
als men de bijzonder fijne en gevoelige teekeningen
ziet, welke tien jaar later door de kunstenaars vooral
door C. Pronk geleverd zijn, die de „Tegenwoordige
Staat” hebben geïllustreerd, betreurt men het, dat de
Delftsche uitgever Boitet geen betere keuze heeft ge
daan. De graveur J. C. Philips zou er méér van terecht
gebracht hebben, wanneer hij die betere voorbeelden
had gehad. Het ongelukkigst komt daarbij de kaart van
1570 er af, die een zóó slechte afteekening is van de
inderdaad bijzonder interessante geschilderde kaart van
dat jaar (thans in het gemeentemuseum) dat de vele
belangrijke gegevens, welke deze laatste kaart te bieden
heeft, eigenlijk gedurende een paar eeuwen door de