OUDE HAAGSCHE GESCHIEDSCHRIJVING
9
beschrijvers van den Haag zijn voorbijgezien.
Naar mijn meening is het prentenmateriaal verreweg
het zwakste deel van de Riemers standaardwerk. Ieder
kan zich daarvan gemakkelijk overtuigen, wanneer hij
de moeite neemt om bijvoorbeeld zoo’n teekening van
van Giessen van een nog bestaand gebouw te verge
lijken met de werkelijkheid. De origineele teekeningen
van van Giessen, in de gemeentelijke verzameling zijn
iets, doch slechts weinig beter.
Thans kom ik tot de vraag naar de beteekenis van
de Riemers werk. Wij kunnen deze vraag van tweeërlei
standpunt bezien: relatief of absoluut.
In relatieven zin is de beteekenis inderdaad zeer
groot. Het is in alle opzichten merkwaardig zooveel als
de Riemer in zijn boek heeft bijeengebracht. Hij heeft
met een vlijt gezocht naar gegevens, die, in zijn tijd,
heel wat moeilijker te vinden waren dan nu, nu de
registers in rijks- of gemeentearchief netjes gerang
schikt staan. Het zeer ruime gebruik, dat hij maakt van
de Memorialen van het Hof van Holland bijvoorbeeld,
toont aan, dat hij dit omvangrijke en niet steeds zoo
heel duidelijk geschreven materiaal goed heeft gebruikt.
Ook de in het stadsarchief bewaarde stukken en regis
ters en menig klein archief van stichtingen en corpo
raties heeft hij in handen gehad. Ook de gedrukte litte
ratuur kende hij goed, niet alleen die, welke op den
Haag betrekking had, maar ook de meer algemeene
werken over de historie van het vaderland. Een groote
deugd van zijn arbeid is, dat hij getrouw in de voet
noten zijn bronnen noemt en dat hij zelden een bewering
opstelt, waarvoor hij het bewijsmateriaal niet bijbrengt.
Zoo is de Riemers werk gezien in de rij der stads
historiebeschrijvingen der 17de en 18de eeuw lang niet