OUDE HAAGSCHE GESCHIEDSCHRIJVING 11 i) Zie daarover Jaarboek 1916 blz. 9 en vlg. Register” zijn vele ordonnantiën van de met de weverij verbandhoudende gilden en broederschappen opge nomen, terwijl tenslotte de bundel stukken betrekking hebbende op de vollerij reeds vanouds onder de stads papieren te vinden geweest moet zijn. In het Jaarboek onzer vereeniging van 1908 heb ik de stukken af ge drukt, die ik hier bedoel en van de meeste zou ik dur ven beweren dat de Riemer ze had kunnen kennen. Zijn geschiedverhaal mist daardoor een werkelijk be langrijk gedeelte. Minder erg is een zelfde soort onvolledigheid, waar hij de geschiedenis der schutterij behandelt.. Hij blijkt het archief van de St. Joris-schutters te hebben gebruikt. Het was trouwens nog in het bezit dezer schuttersbroederschap. Toch heeft hij niet geprobeerd om met behulp van de zich daarin bevindende stukken de oude historie van de schutterij weder te reconstruee- ren. Hij blijft gissen en onjuistheden mededeelen, terwijl de oplossing om zoo te zeggen voor het grijpen lag.1) Dit verandert aan den algemeenen gang van zaken niet veel, maar het is toch een bewijs van een minder zorg vuldig wikken en wegen van het beschikbare materiaal en doet vermoeden, dat dezen tenslotte toch dilet- tant-historicus een zekere oppervlakkigheid niet vreemd geweest is. Dit heeft hem ook berokkend, dat hij niet slechts leemten in zijn kennis getoond, maar ook bepaald fou ten gemaakt heeft. Zoo verhaalt hij op gezag van Petrus Montanus dat Maarten van Rossem in 1528 den Haag plunderde en in brand stak, een ver haal dat na hem door alle historici getrouw is over genomen. Toch had hij zie de daaromtrent gepubli-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1930 | | pagina 20