werd besteed voor de organisatie. Men besloot een
vereeniging op te richten die Vereeniging tot beoefe
ning van de geschiedenis der stad 's-Gravenhage zou
heeten. Als doel werd aangenomen om onderling de
kennis te bevorderen aan al wat van nabij of van verre
betrekking heeft tot de geschiedenis en het plaatselijk
gedenkwaardige der stad 's-Gravenhage. Uitgaven het
licht te doen zien lag dus oorspronkelijk niet in de
bedoeling.
Wel werd besloten tot het aanleggen van drie onder
scheiden verzamelingen: een bibliotheek, een prenten-
verzameling en een museumcollectie. Blijk dus van
juist inzicht, deze drie verzamelingen zijn immers ge
heel dezelfde als de drie historische collecties die nu
nog door de gemeente in stand worden gehouden.
Reeds onmiddellijk werd door de leden afgesproken,
dat deze verzamelingen duurzaam in den Haag geves
tigd zouden moeten blijven en op den duur zouden
worden afgestaan hetzij aan de gemeente, hetzij aan
eenige andere openbare inrichting. Terstond dus werd
het algemeen belang als eenige richtsnoer genomen,
voorwaar een bewijs van de onbaatzuchtigheid der
leden.
Deze bleek evenzeer uit de vele geschenken door de
zes heeren voor de verzamelingen aangeboden. Op de
bijeenkomsten, die geregeld Donderdags om de veer
tien dagen bij tourbeurt ten huize der leden plaats had
den, werden steeds prenten en boeken voor de ver
zamelingen meegebracht.
Toen het eerste jaar bijna was verstreken werden
twee nieuwe leden verkozen. Het waren Mr. A. G.
A. ridder van Rappard, Directeur van het Kabinet
des Konings, later Minister van den Hervormden Eere-
dienst en Minister van Staat, broeder van F. A.
2
DE GESCHIEDENIS DER STAD 'S-GRAVENHAGE 17