VEERTIGJARIG BESTAAN DER VER. „DIE HAGHE” 77
vestigde op de mémoires van Sir Horace Rumbold, den
Engelschen gezant in Den Haag, waarin merkwaardige
bijzonderheden voorkomen over het Britsche legatie-
gebouw in t Westeinde. De gezant, die dat huis be
woonde, schetst de drukkende somberheid en de niet te
beschrijven gewaarwording van griezeligheid en geheim
zinnigheid, die na zonsondergang het geheele gebouw
beving. Een slaapkamer, waar het zelfs spookte, moest
tot bergkamer worden ingericht. De gewelfde kelders,
waar nog een dicht gemetselde deur den ingang aan
duidde van een onderaardschen gang, droegen tot de
geheimzinnigheid niet weinig bij.
Rumbold meende de griezeligheid te kunnen verklaren
uit het verhaal der lotgevallen van een der vroegere be
woonsters, Catharina de Chasseur, die zich aan het
munten van valsch geld had schuldig gemaakt en boven
dien gouden en zilveren muntstukken had gesnoeid.
Dat snood bedrijf had zich in die kelders af gespeeld.
Toen de misdaad van Catharina ontdekt was, werd zij
met hare helpers ter dood veroordeeld, terwijl haar als
bijzondere gratie werd toegestaan om binnenshuis „mit
ten watere geexecuteert” te worden. Eenige botjes in
den tuin van het huis opgegraven, zouden van de mede
helpsters van Catharina afkomstig kunnen zijn.
De heer Morren meende dat de schrijver hier wel wat
veel gefantaseerd had. Immers Catharina de Chasseur
leefde, toen zij aan het valsche munten begon, geschei
den van haar man, in een huis aan de noordzijde van de
Hooge Nieuwstraat. Haar vonnis werd 's nachts vol
trokken op de Gevangenpoort. Haar kapelaan, heer
Maturijn, werd eveneens op mysterieuse wijze daar om
gebracht, terwijl haar helpers hun straf op de gewone
gerechtsplaats van het Hof ondergingen. Het oude ge
bouw in 't Westeinde was dus in deze geschiedenis niet