112 EEN HAAGSCH DAGBOEK UIT DE OORLOGSJAREN
door elkaar. Om 1 uur komt de Koningin, luid gejuich,
ze wordt toegesproken, rijdt daarna alle vaandels langs.
De weg wordt afgezet door soldaten, die elkaar de
hand reiken. Haar rijtuig wordt door soldaten getrok
ken, de paarden zijn uitgespannen. In 't rijtuig zitten
de Koningin, de Prins, het Prinsesje en nog eenigen.
Soms tilt de Koningin Juliaantje op. Vreeselijk gejuich,
gezang Wilhelmus, enz. Gehos en geweldig gedrang.
De ministers loopen ook mee in den stoet, hooge hoeden
op. Allerlei vlaggen, de Friesche vlag, een vlag waarop
staat Limburg, de Roode Kruis vlag, soldaten hebben
vlaggetjes op de kepi, doeken tusschen twee stokken
waarop staat „geen revolutie!”, Oranjegezinden enz.
Nu gingen we naar 't Paleis, een heele toer. alle
wegen stampvol, in de Heulstraat bleven we steken.
Pa en Ma raakte ik kwijt, B. vond ik weer. Toen door
de Paleisstraat. De optochten komen terug, joelende
soldaten-afdeelingen komen elkaar tegen, juichen elkaar
toe. De boomen vol jongens. B. moet weg. Eindelijk
komt de Koningin (zeker eerst bij haar Moeder ge
weest, daar stond het ook stampvol). Vanaf het bordes
spreekt zij het volk toe, Prins en Prinses er naast, toe
gejuicht, het Wilhelmus gezongen, „Oranje boven” ge
roepen. Daarna verscheen de koninklijke familie op het
balcon, ook de ministers, jammer genoeg waren de
ouden er niet bij. De Koningin heeft een bouquet ge
kregen, luid gejuich. Toen ze naar binnen was ging alles
joelende uiteen. Zingende troepen trokken door de stad,
„Limburg mijn vaderland”, „Gij schitterende kleuren”,
het Friesche volkslied. Soldaten gearmd met meisjes,
alles hossende. De Engelschen die er nog waren, ston
den, geloof ik, paf van zooveel enthousiasme bij die
nuchtere Hollanders. De rijtuigen gaan terug naar de
stallen, het rijtuig der Koningin nog getrokken door