EEN HAAGSCH DAGBOEK UIT DE OORLOGSJAREN 113
8
soldaten met soldaten op de treeplanken, die de afgeval
len bloemen uit het rijtuig zoeken. Ik nog even naar ’t
kantoor om te zien of er ook iemand is. ’t Feest is nog
lang niet uit, rondom het standbeeld op 't Plein wordt
gehost. Op een andere plaats zag ik soldaten rondom
een luitenant met een vlag hossen. Overal zingende
troepjes. Bij t Paleis nog stampvol, alles enthousiast,
alleen B. niet. Gisteren moet ook een spontane huldi
ging geweest zijn bij 't uitgaan van de kerk. Een van
de dames van B.’s kantoor was er bij geweest. Het
volk was het Paleis haast ingedrongen, de Koningin en
de Prins hadden van aandoening haast gehuild. Men
had ook het Prinsesje, den Prins en vooral de Koningin-
Moeder toegejuicht. „Troelstra die moet zakjes plakken,
we zullen Wijnkoop in stukken hakken, hi, ha, ho”, dat
was een geliefkoosd deuntje. De Burgerwacht was er
ook bij, met witte en oranje banden om den arm. Ik ben
schor van 't schreeuwen en zingen. Er was haast niets
afgezet, alles regelde zich van zelf. Aandoénlijk vonden
velen het, ik hoorde van verscheidenen die niet konden
roepen of zingen van aandoening, ’s Morgens bij ’t
Paleis vond ik het ook zoo, ’s middags niet.