r
IN MEMORIAM DR. C. HOFSTEDE DE GROOT
4
I
caties deed. Maar naar mijn gevoelen vooral, omdat
het feit, dat hij als man van wetenschap en internationale
bekendheid, bereid was de Vereeniging te leiden, deze
Vereeniging ophief en haar het cachet van ernst en
wetenschappelijkheid gaf, dat zij om te bestaan en
invloed te oefenen behoeft. Het is niet juist, en tegenover
de werkzaamheid der overige bestuursleden onbillijk, om
de verschillende besluiten tijdens zijn presidium genomen
tot de verdiensten van den voorzitter te rekenen. De
Groot zou de eerste zijn om zooiets af te wijzen. Maar
wat hij als voorzitter wel heeft kunnen doen is, dat hij
steeds en nauwgezet ervoor gewaakt heeft, hetzij door
eigen initaitief, hetzij door het aansporen of terug
houden van anderen, om het peil van de gestie der
Vereeniging hoog te houden, zoo mogelijk op te voeren.
Hij had een eigenaardige manier van presideeren; een
zekere stroefheid hem van nature eigen maakte, dat het
altijd leek, of het hem niet gemakkelijk afging en de
enkele malen, dat zich in het debat tegenstellingen ont
wikkelden, die de golven wat hooger deden gaan, een
zeldzaam verschijnsel overigens in de meestal zeer har
monieuze bestuursvergaderingen onzer Vereeniging
greep hij eerder wat hardhandig of onhandig in, dan
dat hij poogde de partijen tot elkaar te brengen; lang
dradigheid vooral werd zijn presidiaal geduld te
machtig!
Men kon hem geen ongelijk geven, want al mocht
zijn plichtsgevoel hem voorschrijven, dat hij zich en zijn
tijd behoorde te offeren aan de maatschappelijke en
cultuurbelangen, welke eene vereeniging als de onze
te dienen heeft, hij had recht erop, dat bij dat offer
eenige „efficiency” zou worden in acht genomen door
hen, die er allereerst van profiteerden.
In 1929, toen ondergeteekende als zoodanig aftrad.