124 INTERN. INSTELLINGEN TE 'S-GRAVENHAGE A worden geschreven, dat geen geval bekend is, waarin het verdict van een arbitrale rechtbank niet is opge volgd. Zelfs in het bekende Alabama-geding, waarin het na den Amerikaanschen secessie-oorlog ging zoowel om het prestige van Amerika als dat van Engeland, heeft de Engelsche Regeering geen oogenblik geaarzeld het bedrag te voldoen, tot betaling waarvan zij was veroordeeld, niettegenstaande haar .eigen” rechter in een afzonderlijke nota zich van de meening van zijne collega’s had afgescheiden. Minder eenvoudig was het tweede geschil, dat aan het Hof werd onderworpen. Een groot aantal Europee- sche Staten verkeerde dn moeilijkheden omtrent de handelingen van den Venezolaanschen dictator Castro. Het ging om vorderingen, die onderdanen dezer Staten op Venezuela konden doen gelden. Drie dezer Staten: Engeland, Italië en Duitschland, gingen over tot een z.g. vreedzame blokkade, die uiteraard kosten met zich bracht. Toen nu later de Staten met Venezuela een afspraak aangingen, krachtens welke 30 pCt. uit de douane-ontvangsten ter beschikking van de claimende landen zou worden gesteld, eischten deze drie preferente betaling op grond hunner blokkade. Vandaar een vrij ingewikkelde figuur voor de rechtbank, bestaande uit den Russischen Minister Murawieff als president, den Russischen professor Von Martens en den Oostenrijk- schen professor Lammasch als arbiters. Immers, eener- zijds stonden Engeland, Duitschland en Italië, ander zijds de overige claimende landen, waaronder ook Nederland, en tenslotte Venezuela zelf, dat zich tegen de preferente eischen keerde. Het Hof hield een groot aantal zittingen, en eerst op 22 Februari 1904 werd het vonnis uitgesproken, dat ten gunste van de preferente betaling luidde. Bij deze uitspraak deed zich een onaan-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1931 | | pagina 143