een
beide
het
INTERN. INSTELLINGEN TE ’S-GRAVENHAGE 137
komt voor het Hof een geschil, waarin slechts een
der partijen een rechter van hare nationaliteit heeft,
dan verkrijgt de andere partij het recht om voor dit
geschil een rechter aan te wijzen, die met gelijke be
voegdheden zetelt. Ontbreekt van beide partijen
dusgenaamden nationalen rechter, dan verkrijgen
partijen dit recht. Hierdoor is wel toegegeven aan
verlangen van degenen, die meenen dat het nationale
element niet geheel kan verdwijnen; is, naar het oordeel
van de strenge theoretici, eene concessie begaan, die
met het zuiver internationaal karakter van het Hof niet
in overeenstemming is. Maar men gevoelt van hoe
weinig beteekenis hier de invloed van het nationale
element is, één rechter tegenover tenminste negen
andere, in tegenstelling met de vroegere samenstelling
der arbitrale rechtbanken!
Het ontwerp van het Hof, als door de Juristen
commissie opgesteld, vergezeld van enkele wenschen
van algemeenen aard, werd den Raad aangeboden in
de zitting, die deze in Augustus 1920 te San Sebastiaan
hield. Het toen daarover uitgebrachte rapport van Léon
Bourgeois kon geene andere bedoeling hebben dan de
ingaande behandeling ervan verwijzen naar de volgende
vergadering van dien Raad, welke op 20 October te
Brussel bijeenkwam. Toen bleken door enkele Regee-
ringen schriftelijk, door andere mondeling opmerkingen
aan den rapporteur te zijn medegedeeld. De laatste, van
Engeland afkomstig, waren de belangrijkste en betrof
fen voornamelijk de aan het Hof gegeven bindende
bevoegdheid, welke door Groot-Brittannië in strijd
werd geoordeeld met de voorschriften van art. 14 van
het statuut. In zijn rapport zette Léon Bourgeois dit
helder uiteen, terwijl hij tevens liet doorschemeren, dat
andere bezwaren, die b.v. ten aanzien van de terug-