Jl.
146 INTERN. INSTELLINGEN TE 'S-GRAVENHAGE
was haar in behandeling te nemen, is 25 Mei 1926
het fond der zaak, gedeeltelijk ten gunste van Duitsch-’
land, gedeeltelijk ten gunste van Polen beslist. Daarna
is in 1927 de vraag van de fabriek te Chorzow voor
gekomen, die tot twee nieuwe gedingen en daaruit
voortspruitende arresten, respectievelijk in December
1927 en September 1928, heeft geleid. Het eerste in
de reeks der arresten, die het Hof gaf, dateert van
17 Augustus 1923 en had betrekking op de bekende
aangelegenheid van het stoomschip „Wimbledon”, aan
hetwelk, met ammunitie voor Polen geladen, de Duit-
sche Regeering den doorvoer door het Kielerkanaal
had verboden op grond van hare neutraliteit in den
Russisch-Poolschen oorlog. Welke beslissing, ondanks
den tegenstand van den Duitschen rechter Prof.
Schücking, werd gewraakt. Andere aangelegenheid,
die aan het beslissend oordeel van het Hof werd
onderworpen, was die van de concessies, die een Griek-
sche onderdaan, een zekere Mavromatis, in Jaffa en
Jeruzalem had, ten aanzien van welke zaak ook eerst
over de bevoegdheid, daarna over het fond kon wor
den rechtgesproken.
Nadat in 1924 en 1925 de uitlegging van zekere
artikelen van het tractaat van Neuilly ter sprake was
gekomen en in 1928 de Duitsche minderheidsscholen
in Opper-Silezië een strijdvraag hadden uitgemaakt,
werden in 1928 nog aan het oordeel van het Hof
onderworpen zaken betrekking hebbende op leeningen,
gedurende den oorlog door Frankrijk aan Servië uit
gegeven, en op de betaling in goud van een serie
van Braziliaansche federatie-leeningen. De behande
ling van het eerste dezer beide gedingen moest tot
dusver eenig geval worden onderbroken door de
plotselinge ziekte van den plaatsvervangenden rechter,