I
148 INTERN. INSTELLINGEN TE 'S-GRAVENHAGE
waren
den Oder
laatste categorie is grooter. De reeks begon in 1922
met een drietal vragen, betrekking hebbende op de
uitlegging van bepalingen van Hoofdstuk XIII van het
tractaat van Versailles betreffende de Arbeidsorgani
satie; vragen, die betroffen de wettigheid van aan
wijzing van den Nederlandschen arbeidersafgevaar-
digde, en de regeling van arbeid in den landbouw.
Later, in 1926, is opnieuw een vraag van de Arbeids
organisatie aan het Hof onderworpen, die in het
algemeen betrekking had op de quaestie of ontwerp
overeenkomsten ook den persoonlijken arbeid van den
werkgever mogen raken, terwijl in 1930 het event.
Danziger lidmaatschap van de Arbeidsorganisatie met
de kleinst denkbare minderheid werd ontraden. Een
tweetal achtereenvolgende adviezen had betrekking op
Duitsche kolonisten in Polen en het verkrijgen van de
Poolsche nationaliteit. Een ander, tusschen Frankrijk
en Engeland hangend, betrof nationaliteitsdecreeten
in Marokko en Tunis. Weer een ander de grens tus
schen Polen en Tsjechoslowakije, terzake van een
onderdeel van het gebied van Teschen. Twee malen
zijn Poolsche aangelegenheden in Danzig gekomen
tot vóór het Hof, den eersten keer betreffende de
postale rechten van Polen en Danzig, den tweeden
keer betreffende de bevoegheid der Danziger recht
banken ten aanzien van het Poolsche spoorwegperso
neel. Zoowel de Albaneesche grens bij het klooster
St. Naoum als de uitwisseling van Grieksche en Turk-
sche bevolking en de Bulgaarsch-Grieksche gemeen
schappen hebben een punt van geschil voor het Hof,
uitgemaakt. Van grooten omvang was het advies be
treffende de bevoegdheid van de Europeesche Donau-
commissie, waarbij al niet minder landen waren be
trokken dan toen in 1929 vraagstukken van