176 VERBOUWING VAN DEN KON. SCHOUWBURG
van
van
en door
van het Rotterdamsch-Hofstadtooneel,
van der Lugt Melsert, werden gegeven,
juist begrip te komen van hetgeen met
pen, Dr. W. W. van der Meulen, zich tot Burgemeester
en Wethouders wendde met het verzoek aan den
dienst der Gemeentewerken op te dragen een plan tot
verbetering van den tooneelbouw in studie te nemen.
Hierna hebben Burgemeester en Wethouders besloten
om de Directie van Gemeentewerken op te dragen een
ontwerp in te dienen, hiermede den oorspronkelijk
bedoelden afbouw in het vooruitzicht stellende.
De definitieve plannen zijn in Januari 1929 aan het
College van Burgemeester en Wethouders ingezonden.
Op advies van den tooneeldeskundige Frits Lensvelt
werden nog enkele wijzigingen aangebracht, waarna
door den Raad onder voorzitterschap van den Burge
meester, Mr. J. A. N. Patijn, op 4 Februari 1929 met
36 tegen 4 stemmen besloten werd het plan overeen
komstig de teekeningen te doen uitvoeren (zie fig. 2).
Vóór en tijdens de verbouwing is, om tot een vol
ledig overzicht te komen van zeer veel uiteenloopende
eischen en moeilijkheden, dankbaar gebruik gemaakt
practische wenken, welke door den Directeur
den schouwburg, den Heer Den Hertog,
den Directeur
den Heer Cor
Om tot een
de laatste verbouwing beoogd werd, dient het volgende
opgemerkt te worden.
In een modernen schouwburg moeten niet alleen de
ruimten voor het publiek overzichtelijk en onbekrom
pen zijn ingericht, hetzelfde dient het geval te zijn met
alles wat voor den dienst bestemd is. Bij zeer vele oude
schouwburgen, zooals de Monnaie te Brussel en het
Scala te Milaan bestaat dit gedeelte uit een weliswaar
groote tooneelruimte waarlangs kleedkamers gelegen
zijn, maar toch vertoont dit gedeelte, zooals dit trou-