VERBOUWING VAN DEN KON. SCHOUWBURG 177 wens ook bij latere 19e eeuwsche schouwburgen meestal het geval is, een indeeling waaruit blijkt, dat met de meest practische eischen van het tooneelbedrijf geen rekening is gehouden. Dikwijls zijn de tooneel- ruimten zeer groot en hoog maar bieden weinig ge legenheid voor circulatie of ruimte voor het tijdelijk opstellen van coulissen en requisiten. Om het spel der acteurs te omlijsten wordt bij het opbouwen der tafereelen gebruik gemaakt van doeken, die met een hijschinrichting in den tooneelzolder wor den gehangen, wegneembare schermen, zetstukken en requisiten, terwijl niveauverschillen worden verkregen met z.g. practicabels en verticaal beweegbare podia in den tooneelvloer. Op een of andere wijze worden deze factoren bijna steeds met elkaar gebruikt, waarbij de lichtinstallatie een belangrijke rol speelt. Bij een goed ingericht too- neel moet het verwisselen der tafereelen in korten tijd met een minimum aan personeel kunnen plaats hebben. Alles wat voor het opbouwen van tafereelen noodig is moet tijdelijk gedeponeerd kunnen worden, terwijl voldoende ruimte moet overblijven voor het opstellen van figuranten en requisiten tijdens de voorstelling. Het is dan ook een eerste eisch, dat deze werkruimte behoorlijke afmetingen heeft. Meestal werd tot voor een twintig-tal jaren een tooneelbreedte genomen, die ongeveer 1 keer, hoogstens 2 keer de breedte van de vaste tooneelopening had. In de meeste schouwburgen sluit dan in den achterwand nog een achtertooneel aan, hetwelk voor diepere tafereelen dient en hetwelk tevens als werkruimte dienst kan doen en soms in verbinding met de magazijnen staat. Vooral door de grootere rol, die het licht op het tooneel inneemt bij de ensceneering, is het gebruik van een achtertooneel voor perspectie- 12

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1931 | | pagina 200