ACAD. VAN BEELD. KUNSTEN TE ’S-GRAVENHAGE 87
Aan de eene zijde der zaal in gouden schrift 1682, aan
den anderen kant 1882, de beide jaartallen boven
draperieën. Onder het jaartal 1682 de elf portretten van
regenten der oude Confrérie en Academie; onder het
jaar 1882 de door de Academie bewaarde proeven van
schilderkunst, die in den loop der jaren met prijzen
waren bekroond, studies van mannen, die bij de viering
van 1882 reeds onder de meesters werden gerekend.
Schier alle artisten van de Haagsche School vóór en na
de jaren ’80 waren hier aan de wanden onder het werk
der oud-leerlingen vertegenwoordigd.
Ook de toekomst was er: de oogst van de laatste
jaren, de prijsteekeningen van het jonge geslacht.
Er was toen een orgel in de groote zaal, ter plaatse
waar thans in het Museum van reproducties van beeld
houwkunst het graf der Medici’s prijkt. Het orgel was
dien avond versierd met een vlaggentropee en de
wapens van Nederland en Oranje, tegenover, aan het
andere einde der zaal, het wapen van Den Haag.
Het feest werd geopend door de orkest-klasse der
Koninklijke Muziekschool, dirigent Nicolaï, met de uit
voering van Weber’s Jubel-ouverture, waarna dr.
Beijnen tot allen een welkomstgroet bracht.
De Cecilia-zangers deden na dit inleidend woord
Mendelssohn’s „Festgesang an die Künstler” hooren,
waarop dr. Beijnen andermaal den katheder betrad
voor zijn eigenlijke feestrede. Een merkwaardige rede,
die ook nog heden zou kunnen gehouden worden, wat
lang niet van alle redevoeringen uit de vorige eeuw
gezegd kan worden.
Toen kwam er een gedenkwaardig moment in de
feestviering. Bosboom, de gevierde artist, die een halve
eeuw geleden op de banken der Academie zat, herdacht
als oud-leerling het door hem genoten onderwijs, waar-