IN DE VIJFDE HALVE EEUW VAN HAAR BESTAAN. 93
onderwijs in
een bescheiden
van lieverlede tot
hoeve van het kunstindustrieel
de onmiddellijke nabijheid der Academie
verzameling modellen op te stellen, die
een Museum van kunstnijverheid zou kunnen uitgroeien.
Deze wensch van den Raad van bestuur liep parallel met
de openbare meening onder de intellectueelen in den
lande, dat Nederland niet langer achter mocht blijven
bij de beweging in andere landen om tot veredeling
van het ambacht de kunst op de nijverheid toe te passen.
In de jaren '70 werd hier te lande krachtig geijverd om
door onderwijs den smaak van het publiek voor de
schoone kunsten te ontwikkelen. Veel hadden tot die
beweging bijgedragen de Gids-artikelen van Victor de
Stuers „Holland op zijn smalst” en „Iteretur decoctum”.
Het begrip was stilaan doorgedrongen, dat het hier gold
een levensquaestie voor ons volk, zoowel op geestelijk
als op materieel gebied.
Den Haag mocht niet nalaten het voorbeeld van
Haarlem, waar de Ned. Maatschappij ter bev. van
Nijverheid in 1877 het eerste Museum van kunstnijver
heid had gesticht, te volgen. Dit begrepen de bestuur
ders van het Haagsche Departement van voorn. Maat
schappij en van de afdeeling der „Vereeniging voor
Fabrieks- en Handwerknijverheid”, die in 1882 het
initiatief namen om hier ter stede onder de burgerij het
besef te wekken, dat er ter bevordering van de kunst
nijverheid een daad verricht moest worden. Gewezen
mocht worden op de stichting van de Haagsche am
bachtsschool, voor een goed deel mede te danken aan
het besef van achterlijkheid op dit gebied, en op de met
roem bekende Teekenacademie, waarvan het bestuur
slechts wachtte op de gelegenheid om in de dringende
behoefte aan uitbreiding van het onderwijs in kunst-
industrieele richting te voldoen.