94 ACAD. VAN BEELD. KUNSTEN TE 'S-GRAVENHAGE Zoo was ongeveer in ’t jaar 1882 de opinie in Den Haag. Ook was er een beweging gaande geweest, waar aan ook het bestuur der Academie krachtig had mee gewerkt, om bij de regeering er op aan te dringen dat wat Den Haag aan kunstindustrieele schatten her bergde, niet naar het juist voltooide nieuwe Rijks- museum te Amsterdam zou worden overgebracht, maar in Den Haag zou blijven. De beweging liep uit op een teleurstelling, maar had toch dit resultaat, dat boven genoemde vereenigingen een commissie benoemden met de opdracht een Kunstindustrie~museum tot stand te brengen. De Academie was in die commissie vertegen woordigd door de heeren A. P. Godon en Johan Gram, resp. als ondervoorzitter en secretaris. Zooals het meer met commissies gaat, zoo ook met deze. Zij vergaderde wel van tijd tot tijd, maar kon niet veel anders doen dan de gedachte levendig houden, daar wat zij vóór alles noodig had, een geschikte lokaliteit, in de eerste jaren niet gevonden werd. Wel had men het oog ge vestigd op het sedert den dood van Koning Willem II uit diens nalatenschap aan de gemeente in eigendom overgegane paleis aan den Kneuterdijk. Maar dit grijpen bleek al spoedig te hoog. Toen kwam er een lichtpunt, zelfs twee. In het begin van 1886 was in vollen gang de voorbereiding door de Maatschappij van Nijverheid, Departement 's-Gravenhage, van een Nationale Ten toonstelling van oude en nieuwe Kunstnijverheid, en het tweede lichtpunt, dat men zich vleide met het vooruit zicht, dat een museum-lokaliteit zou worden afgestaan in het gebouw der Academie, nu dit gebouw juist in die dagen uitbreiding had gekregen door aankoop van het aan de Academie belendende perceel. Want dit stond van den aanvang af bij de ontwerpers op den voor grond, om de te verkrijgen verzameling van voorwerpen

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1932 | | pagina 110