IN DE VIJFDE HALVE EEUW VAN HAAR BESTAAN. 97
7
J) Willem Doudyns, de stichter der Haagsche Teekenaca-
detnie.
In t begin van 1886 trof de Academie een zware
slag door den dood van den hoofdleeraar-onderdirecteur
H. P. Vogel, die gedurende meer dan 25 jaar het onder
wijs in de bouwkunde op voortreffelijke wijze had ge
diend. Tot zijn opvolger werd benoemd de heer J. H.
A. Mialaret. De Academie bleek met dezen leeraar een
goede keus te hebben gedaan. Het Museum van kunst
nijverheid heeft aan hem als conservator zijn organisatie
de meeste leerlingen zich of op het diploma M. O. toe
legden of zich bekwaamden voor het een of ander am
bacht of kunstnijverheidsvak, terwijl de aanstaande
kunstschilder meer en meer de stichting zijner voorzaten,
de leden der confrérie Pictura, ontrouw werd. Immers
voor den cursus 1887'88 waren, behalve een zeer
groot aantal leerlingen M. O., ingeschreven 113 a.s.
timmerlieden en bouwkundigen, 47 huisschilders, 20
beeldhouwers, 13 goudsmeden, 13 meubelmakers, 8
steenhouwers, 7 smeden, 4 koperslagers, 4 steendruk
kers, 5 fotografen, 3 behangers, 7 porseleinschilders, 2
tuinlieden, 5 onderwijzers, 4 kantoorbedienden en
slechts 4 kunstschilders.
Ik geef dit lijstje omdat het wel teekenend is voor de
periode, die zoo geheel anders is dan de tegenwoordige.
Werden dus in 1682, volgens het helaas verdwenen
plafondstuk van Willem Doudijns de grofschilders,
boekbinders, stoelenmakers en andere dii minores door de
Haagsche Stedemaagd den kunsthemel „uitgebonsd”
ruim twee eeuwen later vormden zij wederom de meer
derheid in de sedert hervormde stichting van het
St. Lucasgild.