den Ge en kort te lid IN DE VIJFDE HALVE EEUW VAN HAAR BESTAAN. 99 het jaar 1903, toen de Nijverheidsonderwijswet in wer king trad en de Academie ook van het Rijk subsidie ontving, in de positie der leeraren een aanmerkelijke ver betering is gekomen. In 1930 toch bedroeg het totaal bedrag aan salarissen de som van 153.937, benevens 17.600 aan wachtgelden. Wel was het onderwijzend personeel aanmerkelijk toegenomen door de toevoeging aan de Academie van een Middelbare school voor Bouw kunde en de opleiding voor de Nijverheidsakten, maar aan de leeraren kon tevens, overeenkomstig hun ver diensten, een beter salaris worden toegekend. Intusschen, wij schrijven in ons verhaal nog altijd het jaar 1888. De cursus, die toen in September begon, was wederom een zeer bewogen periode. De hooggeachte voorzitter, dr. L. R. Beijnen, die sedert 14 jaren met toewijding en waardigheid aan het hoofd van het be stuur had gestaan, zag zich om gezondheidsredenen ver plicht de leiding neer te leggen. Daar echter de Haagsche Teeken-Academie, tot wier bloei en populari teit Beijnen zoo krachtig had bijgedragen, zich die in stelling niet kon voorstellen zonder zijn persoon, benoemde de Raad van bestuur hem tot eere-voorzitter. Als zijn vervanger werd aangewezen de heer A. P. Godon, die al vele jaren als gedelegeerde van meenteraad zitting in het bestuur had gehad voeren, bij zijn aftreden uit dien raad, tot gewoon van het bestuur was benoemd. Ongeveer tegelijk met Godon kwam in den Raad van bestuur de heer C. H. Peters, rijksbouwmeester, in de plaats van ir. J. G. W. Fijnje, terwijl de kunstschilder J. G. Vogel vervangen werd door zijn collega van de Sande Bakhuyzen. Beide bestuursleden, ofschoon in temperament zeer van elkaar afwijkende Peters de „bouillant Achille” en Bakhuyzen de vriendelijkheid en

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1932 | | pagina 115