108 ACAD. VAN BEELD. KUNSTEN TE 'S-GRAVENHAGE voor de akte M. O., tegenover slechts 26 mannelijke leerlingen. De eindexamens vielen voor de Haagsche Academie gedurende een reeks van jaren bijzonder gunstig uit. Zoo kon de Raad van bestuur in zijn verslag over 1900/’01 met groote ingenomenheid vermelden, dat, of schoon het examen M. O. in ’t voorjaar van 1901 over het geheele land zeer ongunstig was van de 63 man nelijke en vrouwelijke adspiranten slaagden er slechts 19 onder deze 19 zich 7 kweekelingen der Academie bevonden. Het volgende jaar was in den lande de verhouding van de geslaagden tot het aantal candidaten voor het geheele land nog ongunstiger. Aan slechts 17 candi daten van de 72 die aan het examen hadden deelge nomen, kon de akte worden uitgereikt. Van die 17 waren 8 leerlingen der Academie. Niet minder gunstig was in die jaren de uitslag van het examen voor de lagere akte Teekenen; in 1900 slaag den alle 15 candidaten der Academie; in 1901 26 van de 30 Haagsche adspiranten; in 1902 15 van de 18. Van de ploeg van 1900 werd al spoedig, in 1902, de heer F. W. van der Haagen in het corps leeraren op genomen, voor de lessen in de doorzichtkunde en het wandplaatteekenen, tegelijk met een anderen oud-leer- ling W. A. Grondhout, die zijn loopbaan aan de Academie begon als leeraar in het stilleven-teekenen. Van hetzelfde jaar (1 Febr. 1902) dagteekent de benoeming van den heer J. D. Ros, oud-leerling der Academie en leeraar aan de Kunstnijverheidsschool te Utrecht, tot leeraar in het ornament en de kunstnijver- heidsvakken. Nu ik iets van de leerlingen uit die periode der Academie heb verteld, meer in 't bijzonder van een

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1932 | | pagina 125