IN DE VIJFDE HALVE EEUW VAN HAAR BESTAAN. 115
zinnige baron de Smeth van Alphen benoemd werd.
Deze drie voorzitters hadden bijzondere voorliefde voor
het museum, waarvan zij blijk gaven door waardevolle
schenkingen.
Nu ik tot het jaar 1910 genaderd ben, mag ik niet
onvermeld laten den nieuwen aanleg van den tuin, die
aan het steeds ouder wordende gebouw een blijde glimp
van telkens verjongd leven wist te geven. Die tuin heeft
talrijken generaties van leeraren, leerlingen en raden van
bestuur oogenblikken van verkwikking gegeven. Het
wandelen en spelen in dien tuin in de rustpoozen tus-
schen de lessen was voor de leerlingen een ontspanning,
en het gezicht er op uit de bestuurskamer veraange
naamde voor de regenten de vaak zeer moeilijke be
sprekingen en beslommeringen. Zoo herinner ik mij dat
de voor de meisjes-leerlingen altijd hoffelijke directeur
van Delden van den Raad van bestuur wist te verkrijgen,
dat ten behoeve van de dames in den tuin een grasveld
werd aangelegd voor het croquetspel. Maar sedert tuin-
bouwonderwijs werd gegeven, eerst onder den directeur
der Gemeenteplantsoenen Westbroek, later onder diens
leerling Hazeloop, werd dat grasveld opgeofferd aan
het stijleeren van bloemen en planten en ontwierp even-
gemelde directeur een sierlijken aanleg met goudvisch-
vijver, die aan den tuin zijn tegenwoordige gedaante
van liefelijke gaarde gegeven heeft.
In dat tijdperk had de Academie het verlies te be
treuren van een zijner oudste bestuursleden, den heer
mr. J. A. H. von Weckherlin, die van 1 October 1879
tot aan zijn dood, 6 Januari 1909, onafgebroken, trouw
en vol ijver tot bevordering van haar bloei, in vaak zeer
moeilijke omstandigheden had meegewerkt. In zijn plaats
benoemde de ledenvergadering den kunstschilder J. C.