134 ACAD. VAN BEELD. KUNSTEN TE 'S-GRAVENHAGE
K. en W., mr. Patijn, burgemeester van Den Haag,
eenige wethouders en andere genoodigden.
Uit de inleidende rede van den heer Scheurleer, die
velen zich zullen herinneren, daar zij later in druk werd
verspreid, halen wij ter kenschetsing van het schoone
doel van het Museum, slechts één enkele passage aan:
„Een goed museum van gipsafgietsels zou een levende
kunstgeschiedenis kunnen genoemd worden. Kunstge
schiedenis kan men beschouwen als de geboekstaafde
ervaring van den grooten strijd, dien een groot gedeelte
van de hoogst begaafde menschenkinderen heeft moeten
voeren met de materie. Daar deze onveranderd is ge
bleven, wat kan er leerzamer zijn voor een beginnend
kunstenaar, die zijn werk in het daarvoor bestemde
materiaal wil uitvoeren, dan zich te spiegelen aan de
ervaring zijner voorgangers?"
In zijn openingsrede sprak Minister De Visser zijn
vreugde uit over het ontstaan van dit Museum als een
daad van het particulier initiatief, en over het feit dat
dit nieuwe instituut ten bate komt van heel ons onder
wijs, niet alleen het onderwijs aan de Academie, maar ook
aan andere scholen, daar ook afgietsels ter beschikking
worden gesteld voor het onderwijs elders. En een van
de beste elementen ter bevordering van de vorming der
jeugd is het opnemen van het idieele in de leervakken.
De echte kunst verheft het individu boven het mate-
rieele; zij kweekt het gevoel aan, dat de mensch noodig
heeft om toegangelijk te worden voor moraal en religie.
In dit opzicht noemde de redenaar de aesthetiek een
sport op den ladder van de ontwikkeling der mensch-
heid in completen zin.
De heer mr. dr. R. S. Bakels, vice-voorzitter van den
Raad van bestuur, aanvaardde het Museum ten behoeve
van de moederinstelling met een woord van dank tot