136 ACAD. VAN BEELD. KUNSTEN TE ’S-GRAVENHAGE
de
Het jaar 1918/T9 kenmerkte zich door een vrij groote
hun
was
zoo ver
kon worden en
architectuur,
al jaren te wenschen overgelaten èn door organisatie of
liever gemis daarvan èn door groote onvolledigheid en
onstelselmatigheid. De eerste maatregel was een ver
huizing naar een beter lokaal gelijkvloers: het tweede
werk een grondige bestudeering van de tamelijk hete
rogene verzameling, die op het veelzijdige gebied van
kunstgeschiedenis schifting en uitbreiding eischte;
waarna met de inventarisatie en catalogiseering een
begin gemaakt kon worden. Behalve door dé aanwinst
van boeken, ook van handboeken voor de verschillende
technieken, werd de boekerij verrijkt door den aanleg
van een grafische collectie, platen en foto’s, reproducties
van allerlei aard, naar stijl en aard gerangschikt. Deze
verzameling is sedert allengs uitgegroeid tot een reper
torium op kunstgebied van groote waarde voor het
onderwijs. Onderdeden van deze grafische collectie zijn
de platen en foto’s op sculpturaal gebied, waardoor de
leemten in het Gipsmuseum zooveel mogelijk worden
aangevuld, en de verzameling reclamebiljetten, waarin
de meesters op dit gebied met goede stalen van
werk zijn vertegenwoordigd. In het begin van 1921
men met de ordening der grafische collectie
gevorderd, dat zij in doozen geborgen
gerangschikt volgens vier afdeelingen:
beeldhouwkunst, schilderkunst en kunstnijverheid.
De reorganisatie der boekverzameling leidde tot
splitsing in 23 afdeelingen, terwijl daarna door de
bibliothecaresse, mej. J. F. Becker een begin werd ge
maakt met het organiseeren van de cartotheek.
Evenals voor het Gips-museum werd mej. E. F.
Prins de Jong den directeur als adj. directrice ter zijde
gesteld, terwijl de heer Rijkse meewerkte als conservator.