IN DE VIJFDE HALVE EEUW VAN HAAR BESTAAN. 151
Nijverheidsonderwijs, den heer H. J. de Groot.
In verband met de door den gebouwenruil gewijzigde
en de Academie,
verhouding tusschen de Gemeente
werden de statuten herzien.
Was de Academie door de beide boven beschreven
stichtingen als kunstinstelling naar buiten in aanzien
belangrijk toegenomen, het op peil houden, liefst op
hooger peil brengen van het onderwijs werd in die
dagen door van hooger hand voorgeschreven bezuini
ging zeer belemmerd. De financieele toestand was vaak-
Haag, rijksautoriteiten, professoren, enz. De Gemeente
raad van ’s-Gravenhage bood den stichter de eere-
plaquette van bijzondere verdienste aan, terwijl de
Koningin hem het officierskruis van de Oranje-Nassau
orde verleende.
Maar de mooiste daad was van den stichter zelf. Hij
gaf onder bepaalde voorwaarden het nieuwe Museum
in bruikleen aan de Academie van Beeldende Kunsten.
Wat de Academie zelve betreft, meer ruimte werd ten
slotte na langdurige onderhandelingen met Rijk en
Gemeente, in 1923 verkregen doordat de Academie
eigenares werd van de bij haar in gebruik zijnde per-
ceelen, toebehoorende aan de gemeente ’s-Gravenhage
en gelegen aan de Prinsessegracht 2, 3 en 4, en tevens
van de daarbij aansluitende perceelen 2a en 5, waarin
tot dien tijd de dienst van het Bouw- en Woningtoezicht
was gevestigd, benevens de perceelen Casuariestraat
nr. 39 en 41. Als tegenprestatie werden de drie per
ceelen aan den Raamweg door de Academie aan de
Gemeente overgedragen. Bij deze op het initiatief van
den heer Lunsingh Scheurleer door den Raad van bestuur
aangegane transactie, werd het bestuur krachtig ge
steund door zijn medelid ir. J. W. Albarda, Wethouder
van Onderwijs en door den Inspecteur-generaal van het