I
156 ACAD. VAN BEELD. KUNSTEN TE 'S-GRAVENHAGE
in de eerste plaats de vervanging van den hoogleeraar
aan den bijzonderen leerstoel te Utrecht dr. F. W.
Freiherr von Bissing, aan wien door Curatoren op zijn
verzoek eervol ontslag werd verleend, door dr. H. P.
Blok, privaat-docent in de Egyptologie te Leiden.
Van het corps leeraren verliet een der veteranen, de
heer M. J. Schild, de Academie na een eervolle en lang
durige loopbaan, daartoe gedwongen door voortdurende
ongesteldheid. Het Rijk verleende hem pensioen onder
de zeer ongunstige bepaling van de pensioenregeling,
waarbij de leeraren slechts pensioen ontvangen voor die
jaren gedurende welke de Academie rijkssubsidie heeft
genoten.
In plaats van den heer ir. J. W. Albarda, die als
vertegenwoordiger van het gemeentebestuur in het
bestuur zitting had, maar in September 1927 wegens
zijn aftreden als lid van den Gemeenteraad, van dat
mandaat ontheven werd, benoemde de Gemeenteraad tot
vertegenwoordiger der Gemeente in den Raad van be
stuur het gemeenteraadslid ir. L. J. M. Feber. Daar het
heengaan van den heer Albarda een ernstig verlies voor
de Academie zou beteekenen, verzekerde zich het bestuur
zijn blijvende medewerking door hem voor te dragen
aan de ledenvergadering ter benoeming tot gewoon
bestuurslid.
De heer D. A. J. Kessler werd als erkenning van zijn
verdiensten voor de Musea der Academie, tot eerelid
benoemd.
Wegens het aanzienlijk toegenomen aantal leerlingen
der schilderklasse (dagcursus 1926/’27 66, dagcursus
1927/'28 70 leerlingen) kreeg de hoofdleeraar Meijer tot
assistent-leeraar den heer G. Hogerwaard.
In het jaar 1928 leed de Raad van bestuur en de
Academie twee gevoelige verliezen, door den dood van