GRACHTEN ROND 'S-GRAVENHAGE 24 Spui benevens tusschen tusschen Bezuidenhout en Westeinde en Noordeinde. Dit alles klopt nu uitmuntend met de gegevens, die de archieven ons leveren, waaruit tenslotte toch de zekerheid verkregen moet worden. Het is inderdaad merkwaardig, dat noch de resolu- tiën, noch de rekeningen tusschen 1578 ondersch. 1583, wanneer de series beginnen, tot 1597 toe iets over het graven van een gracht berichten. De vaart, die in 1597 reeds bestond zal dus niet door het dorp, maar vermoe delijk door de centrale regeering bekostigd zijn. Een nieuwe aanwijzing, dat deze gracht geenszins tot ver sterking van het dorp, maar tot afwatering voor de domeingronden was bedoeld. De eerste maal, dat men van de omgrachting in een archiefstuk gewag vindt gemaakt, is op 2 April 1613. Uit de Resolutiën blijkt n.l. dat dien dag Willem Cocq werd aangesteld voor de administratie ,,tot het maecken ende voltrecken van de vaert ende wech die metten eersten sal gedolven ende gemaect werden van 't Haechsche Bosch langs de Dennewech tot aent Noort- eynde ende achter het Clooster alhier”. Daar hebben we dus het bewijs, dat in April 1613 „metten eersten”, dus zeer spoedig begonnen zou worden met de gracht van den Bezuidenhout tot het Noordeinde. Het is geenszins vreemd, dat hierbij om economische redenen is gebruik gemaakt van het reeds bestaande stukje gracht en hiermede is dan tevens verklaard, waarom er een onregelmatig hoekje in de zoo rechtlijnige en evenwichtige omgrachting van den Haag was aange bracht. Pas in 1706 zou door het doortrekken van de Prinsessegracht deze onregelmatigheid verdwijnen. Blijkens de rekening over 1613 werd dat jaar door den Haag voor de „nyeuwe vaert ende wech in 't

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1932 | | pagina 33