MET HET STADHOUDERLIJKE HOF
63
F. BOEMER.”
den
soude
„a 5 maanden weer gerestitueerd sal worden en den
„Tresaurier aan Boas ofereert heeft van de 100 a
,,150.000 gld. dewelke hij in gereetheijt soude moeten
„houden, interessen te reeckenen, doch deselve sulcx
„geweigert en daartegens gedeclareert heeft, dat de
„interessen eerst souden den anfang nehmen van
„dag, als het geld ontvangen word en weer
„usseeren als hetselve gerestitueert wierde en die resti
tutie konde geschieden naar welgevallen met 5, 10,
,,a 20 mil guldens, om welke reeden ook den Raad soo
„wel als Tresaurier selfs de 4 percento in 't jaar reed-
„lik gevonden hebben en geen banquier op dien voet
„het wel anders doen kan. Dat verders geen wonder
„is, dat den Tresaurier met die negociatie in kosten
„vermeent klaar te wesen, deweil de obligaties 3 per-
„cent opgeld doen en dus op 100 mil 3000 gld geprofi
teerd word.
Haag 12 Aug. 1768.
Dit schrijven van den Raad Boemer aan den Prins,
welk schrijven nog sterk de Duitsche afkomst van
Boemer verraadt heeft bijna zeker den Prins aanlei
ding gegeven zich tot den Thesaurier H. Reigersman
te wenden, om diens standpunt nader te vernemen.
Want 27 November 1768 antwoordde Reigersman in
een uitvoerig rapport aan den Prins. In dit rapport
deed hij niet onduidelijk uitkomen, dat hij slechts zeer
ongaarne met Boas zaken deed alleen omdat hij „een
jood” was. Hij gevoelde echter dat hij met deze opvat
ting bij den Prins aan het verkeerde adres was en hij
vond het daarom noodzakelijk in een schrijven, dat hij
aan het rapport toevoegde, zijn excuus te maken voor
de wijze waarop hij aan zijn anti-joodsche gevoelens in
het rapport had lucht gegeven. Hij schreef in dien brief