I IETS OVER TOBIAS BOAS EN ZIJNE RELATES 66 agterdogt voor te komen, welke uyt de algemeene dis reputatie der jooden en uyt de van tijd tot tijd toenee- mende ongenoegens tegens hunne inkruijpingen en kunstenarijen, en dus ook uijt de al te frequente onder- handelingen met hun noodwendig proflueeren”. Hij raadt dan verder aan een negotiatie te sluiten zooals alle vorsten dat doen, maar nog eenigen tijd te wachten tot er bijv, een goed (Montfort) gekocht zal worden, opdat niet zal behoeven te blijken dat de gelden eigenlijk bestemd zijn om de kosten der Hof houding te dekken. In dien tijd zal echter het op te nemen bedrag bij Boas ook in grootte toenemen en daartegen waarschuwt hij eveneens. De Prins echter had niets meer aan dit te laat komend advies. Hij had reeds besloten de klant van zijn trou wen en toegewijden Boas te blijven. Het blijkt n.l. dat door de Rekenkamer bij besluit van 15 November 1768 reeds toestemming is gegeven om over te gaan tot een negotiatie van 160.000 gld. tegen 21/è waaruit aller eerst de 100.000 gld. moeten worden betaald, die zijn opgenomen bij Boas, Maar al wilde Reigersman nog zoo graag, Boemer en de andere heeren van den Raad: F. H. Wassenaar, de Beaufort, C. de Verdun konden en wilden de hulp van Boas bij de saneering van de Stadhouderlijke finan ciën niet missen. En zoo moest Boas weer zijn mede werking verleenen bij de betaling van 30.000 gld., die verschuldigd waren aan den Graaf van Hatzfeld. De regeling van deze zaak had in het begin van Januari 1769 een vrij uitgebreide correspondentie ten gevolge, waarbij onder meer een staatje is gevoegd van de kos ten van aflossing en rente van een leening van 130.000 gld. a 4 die bij Boas voor dat doel, en voor andere doeleinden, werd afgesloten.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1932 | | pagina 81