r
SCHRIJVEN OVER MARINEZAKEN DOOR
OFFICIEREN IN WERKELIJKEN DIENST
IN 1843
DOOR
Mr. H. ZILLESEN
In de tegenwoordige tijden zal geen officier, die nog
in werkelijken dienst is, zich onthouden van zijne
meening over plannen of voorstellen betreffende
’s Lands weermacht door middel van de pers in dag-,
week- en maandbladen of in brochure-vorm te open
baren. Ook de jongeren grijpen onbeschroomd naar
de pen om hun gevoelens en hunne grieven over den
dienst, die buitenstaanders niet kunnen beoordeelen,
den volke kond te doen. Zij mogen daartoe gedreven
worden door vaderlandsliefde, dienstijver, aanbeveling
voor eene politieke partij enz., maar hun ontbreekt
dan toch de ondervinding, welke langere diensttijd
brengt en hun de strekking, de reden en het nut van
vele voorschriften zouden doen inzien. Hoe geheel
anders het ongeveer een eeuw geleden gesteld was,
vóór de herziening van de Grondwet in 1848, is wel
licht niet onaardig te vernemen.
Volgens de Grondwet van 1840 moest de begrooting
telkens voor den tijd van twee jaren worden vastge
steld en één laar voor dien termijn worden voorge
dragen Overeenkomstig deze bepalingen legde de
Minister van Marine, de Schout bij Nacht Rijk, zijne
voor de jaren 1844 en 1845 opgemaakte begrooting
over op den 20sten December 1842.