78
SCHRIJVEN OVER MARINEZAKEN DOOR
brief
gegeven instructies en explicaties. Na meegedeeld
te hebben, dat T. met een stok H. door het Zuid
Hollandsch Koffyhuis wilde slaan en rondjagen en dat
hij hem daarvan heeft af gehouden, raadpleegt de schrij
ver in dien uitvoerigen brief Zillesen over verschil
lende plannen om H., tegen wiens beheer hij ernstige
grieven had, schrik aan te jagen en onaangenaam te
zijn. Van deze plannen wordt echter af gezien in een
brief van 16 Februari. ,,Wat kan ons die vent schelen,
hij mag doen wat hij wil”. Jan vraagt tevens om hem
per diligence nog een dertigtal exemplaren van „Iets
over de Nederlandsche Marine” te zenden. Verder
wordt in een brief van 8 Maart verzocht om in de
exemplaren die zij verzenden, op de laatste pagina,
regel 18 van boven het woord uoor door te halen en
op bladzijde 24, regel 3 het woord beter tusschen de
woorden tevens en tegen in te voegen. Hier hebben wij
dus te doen met de tweede brochure getiteld: „Nog iets
over de Nederlandsche Marine”, welke 34 bladzijden
in octavo telt.
Nog deelt F. C. O. in een brief uit Rotterdam van
12 Mei 1843 mede, dat Maandag op de Bromo het
volk aan boord komt en hij tot zijn groot genoegen
Dinsdag zijn hut denkt te betrekken, want dat het
logeeren aan wal op den duur een wezenlijk bezwaar
is. Tenslotte een brief van den Isten December 1843
met eenige beschouwingen over een al of niet te schrij
ven stuk. En hierna worden de beide vlugschriften
niet meer behandeld.
Het komt haast onbegrijpelijk voor, waar toch ver
scheidene personen in het geheim betrokken waren,
dat de naam van den schrijver F. C. O. onbekend is
gebleven. Naar het blijkt kon men toen goed zwijgen.
Ware die naam wel bekend geweest dan zoude de om