OFFICIEREN IN WERKELIJKEN DIENST IN 1843 81 enkelen raad maar ik bedoel met eene hooge betrek king onder mij aan te nemen”. Wat voor zijne beschei denheid pleit en dat ingenomenheid met zich zelf hem vreemd is, blijkt wel uit hetgeen volgt. „Ik weet niet hoe ik het had; ik nam het niet zoo spoedig aan, maar hij zette mij in den hoek door mij te zeggen, dat al had ik het niet noodig, ik er toch eens over moest denken, want als niemand wilde, dat er dan niets meer te regt kon komen; en als men hem in den steek liet, dat men dan hem ook niet kwalijk kon nemen als hij er ook van af zag”. Het einde was, dat Kempe beloofde hem te volgen als de betrekking, welke de Schout bij Nacht hem als Minister zou aanbieden, hem aanstond. Com mies te worden weigerde hij echter stellig, daar hij dan onder zóó velen kwam te staan, dat hij, ook als hij wilde, toch niets goeds zoude kunnen uitvoeren. Nadat de Schout bij Nacht Enslie op 1 November 1851 dan toch Minister is geworden, hernieuwt hij zijne pogingen om Kempe aan het departement te plaatsen. Nog in diezelfde maand laat hij door zijnen adjudant Jhr. P. de Koek, Luitenant ter zee der 2de klasse, Kempe vragen, of deze bereid is zich te belasten met drie bureaux: personeel, werven en levensmiddelen en met welken titel hij die begeert. Het antwoord luidt zooals hij dat reeds vroeger aan den Minister heeft gegeven. Daarop wordt in Januari van het volgende jaar hem eene plaatsing aangeboden met een tracte- ment van 3000. In een brief van den 9den Februari zegt Kempe, dat hij opziende tegen het ambtenaarsleven wilde bedan ken, maar ten slotte een onderhoud met den Minister had verzocht om te vernemen wat deze met hem voor had. Hierop antwoordde de Koek, dat de Minister een rapport had gevonden door Kempe in 1843 dus in 6

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1932 | | pagina 96