88 DE KUNSTVERZAMELINGEN VAN STADHOUDER waarvan toenmaals Johannes Schults voorzitter was, zich tot den Minister van Financiën, om voor uitbreiding hun ner school gebruik te mogen maken van een der ledig staande landsgebouwen. Hiertegen kon te minder be zwaar bestaan, omdat de zetel der Regeering in 1807 en 1808 achtereenvolgens van Utrecht naar Amsterdam was verplaatst en de regeeringsgebouwen, op enkele na, toch ontruimd waren. Het verzoek vond dan ook bij den land drost van Maasland Mr. C. G. Hultman, warme onder steuning en ook bij den Minister een uiterst gunstig ont haal. Bij voordracht van den Minister van den 7en van Lentemaand 1809, no. 16, werd aan den Koning voorge steld om aan het Nutsbestuur te vergunnen de school te vestigen in de z.g. Besognekamer op 't Buitenhof, onder voorwaarde dat het gebouw rijkseigendom zou blijven en c.q. zou kunnen worden teruggevorderd; dat de Maat schappij het zou onderhouden, de lasten voldoen en voorts dat de groote gaanderij ter beschikking van de stad zou worden gesteld. In afwijking van de voordracht, vond de Koning (die een zekere renommee heeft verworven ten aanzien der vrijgevigheid, waarmede hij over staatseigen dom beschikte) echter goed te bepalen,58) dat de ver dieping boven het onderhuis aan het departement van het Nut, en het overige gedeelte van het gebouw aan de stad in eigendom zou worden geschonken. 59 De bovenverdieping kwam dus in eigendom aan het Nut en het overige gedeelte werd aan de stad afgestaan voor huisvesting van het Museum, met medegebruik van de boven de inrijpoort van het Valkhuis uitgebouwde zaal met de daaraan gelegen kamer en nog vier vertrekken op de bovenste verdieping aan het Buitenhof. 60 Intusschen werd de daad des „lammen” Konings61) niet weinig hoog aangeslagen. Bestuurders van het Nut „verzochten den Minister bij Zijne Majesteit den Koning

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1933 | | pagina 101