PRINS WILLEM V EN HARE LOTGEVALLEN
89
„de tolk te zijn van hunne gevoelens van eerbiedige hulde
„voor Hoogstdenzelve en van den ootmoedigsten dank
„voor het uitstekende gunstbewijs door Zijne Majesteit
„aan het departement verleend”.
Zooals wij reeds hierboven zagen, bezat de gemeente na
de overbrenging van het meerendeel der schilderijen naar
Amsterdam, nu een kleine verzameling en enkele curiosi
teiten, maar te klein om een zelfstandig museum te vormen.
De middelen om deze kleine kern door aankoopen aan te
vullen, ontbraken ten eenemale bij de toenmalige slechte
financieele omstandigheden, en aangezien zij ook de ver
plichting op zich had moeten nemen om de huur ad 4000
van het Mauritshuis te betalen, zat de stad met de milde
gift wel wat verlegen in weerwil van de fraaie betuigingen
van erkentelijkheid voor de Koninklijke gunst. Immers,
behalve den onderhoudsplicht en betaling van lasten aan
de overdracht verbonden, deed zich een ander bezwaar
voor. Toen men n.l. de niet zeer groote collectie over de
beschikbaar gestelde vertrekken verdeelde, bleken de
lokalen te omvangrijk en moest men er op bedacht zijn
om het cadeau niet al te zeer een strop te doen zijn.
Het toeval kwam te hulp. Het Nutsbestuur wenschte
n.l. voor uitbreiding harer teekenschool en inrichting hater
leesbibliotheek over meer ruimte te beschikken. Na ampele
besprekingen, trof de stad nu met het Bestuur, bij acte van
23 October 1809, een transactie nopens de wijze van ge
bruik. Het Nut nam daarbij het toezicht en onderhoud van
het gebouw op zich, terwijl de stad zich verbond om ge
durende 10 jaar voor haar aandeel jaarlijks 160 aan de
Maatschappij uit te keeren. Voorts blijkt uit artt. 2 en 3
dier overeenkomst dat de stad voor zich slechts een ge
deelte der 2e en 3e verdiepingen, alsmede den zolder
reserveerde, latende het overige aan 't Nut „ten einde
daarin het Teekeninstituut en andere reeds opgerigt of