PRINS WILLEM V EN HARE LOTGEVALLEN
91
1809
van décharge
afstand te doen, ten einde die gelijktijdig en derhalve het
geheele gebouw aan den Souvereinen Vorst, als het erf
deel zijner Vaderen te kunnen aanbieden. Zooals reeds
gezegd, het Bestuur van 't Nut toonde zich ongeneigd en
is in het bezit gebleven. De onderstelling moge hier wor
den gelanceerd, dat men van „allerhöchster Stelle” het
besluit van 1809 van den Franschen Koning niet heeft
willen ongedaan maken.
Intusschen werd ter uitvoering van het besluit, voor
zoover het de gemeente betrof, het Provisioneel Bestuur
en den Provisioneelen Raad der Stad den 8en Januari
d.a.v. in pleno, in plechtig gehoor bij Z.K.H. ontvangen en
werd bij monde van den Voorzitter Mr. Jan Slicher het
vorenstaande aanbod gedaan „hetwelk door den Vorst
„met welgevallen en even mondeling werd aangenomen”.
Het schijnt echter dat men in die woelige en bewogen
dagen, waar het persoonlijk bezit van het Huis van Oranje
betrof en men eigenlijk met de zaak min of meer verlegen
zat, niet alle wettelijke vormen in acht heeft genomen, die
bij een meer geordenden staat van zaken zouden zijn ge
volgd. Men heeft zich blijkbaar tot mondeling overleg
bepaald. Hiertoe droeg bij dat de voorzitter der Haag-
sche vroedschap een zwager was van den kamerheer van
den Vorst, Mr. A. F. C. (later baron) Lampsius, die met
de afwikkeling belast was. Noch van de boekwerken,
noch van de schilderijenverzamelingen werden inventa
rissen opgemaakt. 63
Van de wettelijke overdracht der „harten en reëen”, die
ook in het besluit vermeld zijn, als van den Princesse-
tuin, die onmiddellijk in gebruik werd genomen, blijkt
evenmin iets dan alleen uit het ophouden der onderhouds
kosten door de stad. De tuinman van den „Nationalen
tuin” J. Willemse genoot 750 's jaars.
Mr. A. F. C. Lampsius verklaarde bij acte