92 DE KUNSTVERZAMELINGEN VAN STADHOUDER
Door den Souvereinen Vorst werd gebruik gemaakt
van het gedeelte van het hem aangeboden gebouw, met
het naast gelegen schilderijenkabinet en de woning boven
de inrijpoort van het Valkhuis, zoodat deze na 1814 ge
diend hebben als Rijksmuseum. De schilderijengalerij,
met het vertrek, dat deze aan het hoekgebouw verbond,
was van de lokalen, die het Nut in gebruik had, geheel
afgesloten. Toegang tot de schilderijengalerij verkreeg
men door de woning van het Valkhuis, eerst door den
hofschilder Haag en in 1820 door den kamerheer baron
van Heerdt bewoond.
Mr. Lampsius, die tijdelijk het beheer der bibliotheek op
zich had genomen, had wel op 28 November 1814 den
Souvereinen Vorst geadviseerd om op diens eigen kosten
een nieuw museum te vormen, waarvan de kern zou be
staan uit de op het Buitenhof aanwezige verzameling. Dit
voorstel werd niet gevolgd, maar de Vorst bepaalde bij
besluit van 22 Januari 1815 dat de collecties zouden wor
den beschouwd als te zijn Rijksinstellingen.
Zoowel bibliotheek, zeldzaamheden, schilderijen en
prenten, munten en penningen, kwamen elk onder afzon
derlijk beheer, waarvan de kosten zouden worden ge
bracht ten laste van het Departement van Koophandel en
Koloniën (bij besluit van 19 Maart 1818 opgeheven en het
bestuur daarvan opgenomen in het Departement van Pu
bliek onderwijs, Nationale Nijverheid en Koloniën. Het
van 6 Mei 1814, uit handen van de gedelegeerden Mr. W.
’t Hoen, lid van het Provisioneel Bestuur en Joachim
Jochems, lid van den Provisioneelen Raad, overgenomen
en in bezit genomen te hebben: „vooreerst de bibliotheek,
„die zig op het Prins Mauritzhuis bevonden; de schilde-
„rijen, mitsgaders andere voorwerpen van Kunst en
„Wetenschap.” 64