PRINS WILLEM V EN HARE LOTGEVALLEN
97
Kabinet van Schilderijen en dat van Zeldzaamheden.
De tuin werd aan het Domeinbestuur ter verhuring
overgedragen; terwijl de kelders, na expiratie der huur met
Corn. Moriaux, op 30 April 1825 aan het Museum werden
afgestaan.
In Januari 1826 vroeg Mr. Johan Goldberg, eigenaar
van het Huygenshuis, 73om den naast hem liggenden
tuin van het Mauritshuis ondershands in koop te bekomen.
Daar de huur met A. D. de Willes, redacteur van het
Algemeen Nieuws- en Advertentieblad van ’s-Graven-
hage, die ƒ110 huur betaalde, met 30 April was afgeloo-
pen, werd aan Goldberg voorgesteld om den tuin tegen
denzelfden prijs te huren, op welk voorstel niet werd in
gegaan. Hierop werd de tuin op 29 Maart 1827 in het
openbaar verkocht en omschreven als „tuin, met de vrucht-
boomen, den daaraan verbonden koepel, groot 30 roeden”.
Kooper werd Goldberg voor 25.800 (het kon hem
eenigermate bekend zijn dat de waarde in 1825 op 1985
was geschat geworden). Daarop vroeg de kooper remissie
op de koopsom. Bij K.B. van 26 Juli 1827 No. 97 werd nu
de koopprijs vastgesteld op 12.000, „doch vooral als een
„blijk van welwillendheid (des Konings) ten opzigte van
den adressant”.
De bovenverdieping van het aangekochte Mauritshuis
werd uitsluitend voor de plaatsing van schilderijen aan
gewezen, en de benedenlokalen bestemd als etnografisch
en historisch museum. De in de gebouwen op het Buiten
hof hoekhuis, het huis daarnaast en de galerij boven de
inrijpoort) berustende voorwerpen werden daarop naar
het Mauritshuis overgebracht en begin 1822 werd het
museum voor het publiek opengesteld.
Van den aanvang af was de Kunstcollectie min of meer
kunsteloos gehuisvest en in latere jaren ook niet zeer
ruim, want zooals reeds gezegd, de bovenlokalen dienden
7