98 DE KUNSTVERZAMELINGEN VAN STADHOUDER
den oogst,
en lateren
tot plaatsing der 133 schilderijen, die later aanmerkelijk
vermeerderden.
Door de kunstliefde en vrijgevigheid des Konings vond
van 1820 tot 1830 een reeks van aankoopen plaats, zooals
het portret van Paulus Potter (L. L. van Reenen, Den
Haag, 7 Juni 1820). In September 1821 de uit 90 schilde
rijen en 22 teekeningen bestaande verzameling van Jhr, de
Rainer, doch waarvan, na keur, 30 stuks behouden en de
rest in 1828 weder werd opgeruimd. Joh. Vermeer’s „Ge
zicht op Delft” werd in 1822 voor 29,000 verkregen en
in 1823 enkele stukken uit de collectie Mad. de Bourck of
Bourcq. In 1825 hadden een paar ruilingen plaats met het
Trippenhuis. Verder kocht de Koning in 1828 de be
roemde „Anatomische les” van Rembrandt voor 32.000
(in 1876 hersteld, doch die in 1908 moest worden ver
doekt). Het volgende jaar kwam men door aankoop in
bezit van 10 pastels van Cornelis Troost74) en nog 5
andere uit de verzameling Bennet, samen voor 3010.
„De Zwaan” van Jan Weenicx van Mr. van Eyck, werd
voor 2000 gekocht. Uit de collectie Martial Reghellini
werden door den Koning in 1831 32 stukken bij transactie
verkregen, die echter voor het meerendeel copieën of sterk
beschadigde schilderijen bleken. De prijs van 35.000
was dan ook veel te hoog.
De 143 nieuwere schilderijen, waarin voornamelijk de
schilders uit die periode vertegenwoordigd waren en die
in 1828 door Willem I ter plaatsing waren aangeboden,75
gingen in 1838, als minder op hun plaats in het Maurits-
huis, naar het paviljoen Welgelegen te Haarlem, om in
1884 in het Rijksmuseum te Amsterdam te worden opge
nomen.
Van dien tijd af werd het Kabinet bedacht met eenige
spaarzame schenkingen. De eerstelingen van
„de primitiae messis” kwamen van den Raad