PRINS WILLEM V EN HARE LOTGEVALLEN
99
van de
Schepen der Leidsche Vroedschap Jhr. Mr. P. van Pan-
huys (1835) gevolgd door Jonkvr. P. E. A. de Forestier
van Waalwijk (1855), Mr. H. P. van Ede van de Pals
(1863), Dr. J. E. Dibbets (1873), Mr. H. graaf van
Limburg Stirum (1874). Daarop komt er een periode
van stilstand, daar geen noemenswaardige gelden voor
aankoop meer op de begroeting voorkomen. De beheer
ders moesten zich uitsluitend tot onderhoud bepalen;
vermeerdering der collectie was uitgesloten door het
uitblijven van voldoende regeeringssubsidies.
Maar dan zou de belangstelling, door de daad
Stuers, weder worden gewekt.
In November 1873 beklaagde Jhr. Mr. Victor E.
L. de Stuers zich in het openbaar in zijn bekend Gids
artikel „Holland op zijn Smalst” over de bestaande
wanverhoudingen tusschen onze wetenschappelijke en
artistieke beschaving, ,,’s Rijks pakhuizen, Stapelmaga-
zijnen en Kerkhoven der Kunst”, waren de vlijmende
spotwoorden die hij op onze musea toepaste.
De regeering, door dien baanbreker wakker geschud,
stelde in Maart van 't volgende jaar een college in van
Rijksadviseurs voor de Monumenten van Geschiedenis
en Kunst, bestaande uit: Mr. C. Fock, Dr. C. Leemans,
P. H. Cuypers, Mr. A. J. Enschedé, Mr. C. Vosmaer,
J. Ph. van der Kellen, J. G. van den Bergh, J. Gosschalk,
D. van der Kellen Dzn, L. Lingeman, J. E. H. Hooft
van Iddekinge, met de Stuers als secretaris. 76
Hij zelf als chef der afdeeling Kunsten en Weten
schappen (KB 25 Juni 1875) zorgde er wel voor dat
bij de Staatsbegrooting aan dit hoofdstuk een ongekende
belangstelling werd gewijd. In weerwil der felle oppositie
werd dit voor 1876 met niet minder dan 40.000 ver
hoogd. Voor ’t geheele hoofdstuk bedroeg het begroo-