100 DE KUNSTVERZAMELINGEN VAN STADHOUDER tingscijfer in 1875 225.155 en in 1876 bijna het dubbele bedrag: 546.100. De adjunct-archivaris en latere adviseur van het Rijksarchief, Jhr. Mr. J. K. J. de Jonge (1828-1880) werd door de Stuers aangezocht voor het directoraat van het Koninklijk Kabinet van Schilderijen. De aan vaarding dezer benoeming door de Jonge was, volgens de getuigenis van niemand minder dan Prof. Dr. P. J. Veth, geheel een daad van liefde, want „zijn in alle „opzichten onvoldoende bezoldiging, werd geheel ver slonden, door de wijze, waarop hij zijn taak heeft op- „gevat". 77Waarlijk niet met groote middelen, waar over het museum kon beschikken, heeft hij dit in enkele jaren geheel gewijzigd. Hoewel in beslag genomen door het Rijksarchief, waar hij de Koloniale archieven ver zorgde, tevens sedert 1858 commies-griffier (in 1877 griffier) der Eerste Kamer, en bovendien nog belast met het beheer van het Penning Kabinet, heeft hij voor ’t museum na zijn aftreden in 1878 als adj.-archivaris, veel tot stand gebracht. Onder zijn beheer vond een geheele herschepping plaats, een totale reorganisatie, schifting en ordening der collecties, waaraan de Stuers ijverig deelnam, werd ondernomen. Tot dusver hingen op de bovenverdieping uitsluitend schilderijen, terwijl gelijkvloers, zoowel de zalen als de vestibule, een agglomeratie van voorwerpen van zeer verschillende natuur te zien gaven. Deze vermengde opstelling van kunstvoorwerpen hoe interessant ook voor het dagjespubliek - werkte ver warrend bij de sterk uiteenloopende verzamelingen. Een ieder, die destijds eenigszins van nabij bekend was met de toenmalige inrichting, moest erkennen, dat werkelijk afdoende verbetering noodzakelijk was. Terecht kon men met Vondel zeggen:

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1933 | | pagina 113