PRINS WILLEM V EN HARE LOTGEVALLEN
105
plafond van 1821 werd in 1911 bekleed met de prachtige
vijfdeelige allegorische doeken van Jacob de Wit uit
1743 81in rijke stucomlijsting.
Op den overloop en in de vestibule werden verschil
lende borstbeelden op piëdestals geplaatst. Door deze
artistieke retauratie werd weer hersteld wat in den loop
der tijden verknoeid en verhanseld was geworden.82)
Tevens werd een aanvang gemaakt met de verandering
van het encadrement van sommige stukken.
Het is bijna onnoodig te zeggen dat in 1917 weder een
nieuwe groepeering van de representatieve verzameling
ter hand werd genomen, waardoor een royalere, meer be
redeneerde opstelling, een afstand nemen, mogelijk werd
en het beschouwen der kunstschatten aan genot heeft ge
wonnen. Een aantal stukken werden naar het depót over
gebracht, andere uitgeleend.
Omstreeks 1927 werd de Louis XIV benedenzaal onder
handen genomen, het hout en lijstwerk kreeg een dof
groenen tint, waardoor het plafond en het schoorsteen
stuk van Pellegrini goed uitkomen. Als achtergrond der
schilderijen werd een lichte damasten bespanning gekozen.
Zooals wij reeds kortelings zagen kwam het museum
met ingang van 1 Juli 1816 onder afzondelijk beheer en
was Jhr. Mr. Jacob Steengracht van Oostkapelle „zonder
bezwaar van den lande” als Directeur van het Koninklijk
Kabinet van Schilderijen opgetreden. De bekende schilder
Jan Willem Pieneman 1779—1853) 83) als onder-direc-
teur, belastte zich met het onderhoud der schilderijen,
d.w.z. schoonmaken, verdoeken en restaureeren. Meer
dan één doek had een grondige behandeling noodig voor
het behoud 84en hoewel de toenmalige methodes, bij de
destijds bekende hulpmiddelen, min of meer primitief
waren en in latere tijden door restaurateurs als de Gebrs.
de Wild, moesten worden overgedaan, werden zij zoo