NOG MEER OVER BOAS
136
„Waarde Vriend.
mededeelingen is evenwel buiten kijf; deze vullen het
reeds vroeger door mij gepubliceerde aan. 1
Beschouwen we allereerst een brief, dien Louis Boas,
ontvanger der Directe Belastingen in De Rijp bij Alkmaar
aan zijn neef Simeon Tobie Boas schreef.
Deze brief was gedateerd 17 November. Het jaar moet
1825, 1826 of 1827 zijn, daar Louis Boas toen in De Rijp
woonde en werkzaam was. Louis Boas was 21 Augustus
1786 in Den Haag geboren en was de zoon van Joachim
Boas en Esther Pach, ook genaamd Pesje Baruch uit
Mergentheim. Deze Joachim Boas, die de zoon was van
den beroemden Simeon Boas en Rozette Kann, was ook
bankier en was den 26en Juni 1792 door den Vorst van
Wied, Graf zu Isenburg, Krichingen enz. benoemd tot
Hofbankier. Wie het werk van H. E. Ravage „Opkomst
en bloei van het Huis Rothschild” kent, weet welk een
groote waarde aan dien titel werd gehecht.
Louis Boas was in 1813 als vrijwilliger medegegaan
naar Woerden om de Franschen te helpen verdrijven. In
1825.1827 vinden we hem, zooals reeds gezegd is, als
ontvanger in De Rijp, daarna wordt hij adjunct-commies
aan Waterstaat en verhuist 1 April 1856 naar Amsterdam.
De ontvanger van den brief was Simeon Tobie Boas,
zoon van Tobias Boas en Tellie de Lima, waarvan nog
nakomelingen in leven zijn.
De brief, dien wij nader onder de loupe zullen nemen,
luidde:
Zie „De Hoogduitsche joden te 's-Gravenhage vanaf hun
komst tot op heden", de Jaarboeken Die Haghe 1919/1920 en 1932.
„Evenals gij ben ik met de geschiedenis van ons geslacht
„slechts zeer gebrekkig bekend; al hetgeen ik van tijd