NOG MEER OVER BOAS
138
de meeste vriend-
Louis.”
kan aan de zaak een
in het algemeene bewoordingen zeggen
terwijl het geheel
Wanneer wij de eerste regels van dezen brief lezen,
dan blijkt daaruit een heel gewoon verschijnsel en wel,
dat verreweg de meeste menschen ongeveer niets van het
leven hunner grootouders afweten. Van broeders of zus
ters der grootouders mag men wel zeggen in het geheel
niets. Een enkele uitzondering zal er wel zijn om den regel
te bevestigen. Deze mededeeling van Louis Boas wijst dus
al dadelijk op de eerlijkheid, waarmede hij vertelt wat
hem in zijn geheugen te binnen schiet en dat zelf fanta-
seeren hem vreemd is.
Dan verhaalt hij van het bezoek van Keizer Jozef in
Den Haag en van de wandeling op de parade met zijn
overgrootvader Tobias Boas. Dat Tobias Boas, die als
bankier een goeden roep en een Europeesche vermaard
heid had, rechtstreeks met de vorsten, wien hij geld
leende, in aanraking kwam, is niet onwaarschijnlijk. Dat
zij te samen naar het Plein, waar dagelijks de parade
van het garnizoen plaats had, zouden gewandeld zijn en
het wachtwoord dat uitgegeven werd „Boas” zou zijn lijkt
zeer onwaarschijnlijk. Maar tochIets, al zou het in
zeer verkleinden vorm zijn, zou in dien geest wel hebben
kunnen plaats gehad. Want de helft van deze mededee-
gevoel ik mij onvermogend om meer en betere inlichtingen
„te geven.
„Intusschen zoude het voor ons van belang zijn om van
„een en ander mentie te maken in het bedoeld in het licht
„te geven geschrift. Data’s behoeven juist niet zóó nauw-
„keurig te worden vermeld; men kan aan de zaak een goede
„wending geven en i~ k
„al hetgeen gij dienstig en nuttig acht,
„toch samenhangend zijn kan.
„Vaart wel en gelukkig Uwe en met
„schap noem ik mij Uw vriend en neef