IN HAAGSCHE OMGEVING
213
Duitschland een productie van niet ondergeschikt belang.
En, zoo zetten ditmaal de Duitschers uiteen, wij willen ons
voor een humanitair beginsel gaarne opofferingen ge
troosten, maar dan moeten wij de zekerheid hebben, dat
niet een land, dat tot dusverre aan deze productie niet
deelneemt, daartoe zal overgaan, wijl het, niet door deze
overeenkomst gebonden, daartoe gelegenheid zal hebben.
Hetgeen dus hierop neerkwam, dat de overeenkomst
moest worden aanvaard door alle andere Staten ter
wereld. Niet alleen bleek het niet zoo heel gemakkelijk
om een afdoende lijst samen te stellen, die inderdaad alle
Staten zou omvatten, maar hoe moest dit in de slotbepa
lingen geregeld worden? Toen zijn de Engelschen en de
Amerikanen op het denkbeeld gekomen om onzen scherp-
zinnigen landgenoot staatsraad Asser te hulp te roepen.
En toen staken de president, het secretariaat en de voor
naamste delegaties de hoofden bijeen om slotbepalingen te
ontwerpen, die aan den gestelden eisch voldeden. Zoo is
de Haagsche Opium-overeenkomst, die op 23 Januari
1912 werd onderteekend, een ietwat uniek exemplaar in
de diplomatieke annalen. Is het de gewoonte, gelijk ook in
de overeenkomst van 1899 geschiedde, dat de Staten, die
oorspronkelijk de overeenkomst aangaan, anderen toe
laten om daartoe toe te treden hier stond de toetreding
van die anderen voorop en was conditio sine qua non voor
de inwerkingtreding. Het is juist aan deze slotbepalingen
toe te schrijven, dat de Opiumconferentie van den winter
1911-’12 twee verlengstukken vond, een in 1913, een in
1914. Dat waren geen technische conferenties, en aan de
samenstelling der delegaties kon men dit merken. Het
waren Conferenties, die eigenlijk niet anders hadden te
doen dan vast te stellen welke houding men zou aannemen
tegenover de situatie, ontstaan tengevolge van het feit,
dat een aantal Staten, hetzij uit onverschilligheid, hetzij