IN HAAGSCHE OMGEVING
219
tijd, dat de Belgische vluchtelingen niet slechts het Zui
den, maar geheel ons land binnentrokken, kwam de
Nederlandsche Anti-Oorlog-Raad onder de voortreffe
lijke leiding van Mr. H. C. Dresselhuys tot stand. Deze
had een Nederlandsch karakter, maar richtte zich ook op
internationale doeleinden. Daartoe was contact met zoo
mogelijk alle landen, ook de oorlogvoerende, noodzakelijk,
en het getuigt ongetwijfeld van de energie, waar
mede de moeilijke taak werd aangevat, dat reeds in April
1915 in de zalen van het Hotel Witte Brug een internatio
naal gezelschap bijeenkwam, welks beraadslagingen heeft
geleid tot de oprichting van de Centrale Organisatie voor
een Duurzamen Vrede, welke organisatie den oorlog heeft
overleefd. Niemand dergenen, die aanwezig was, kon
spreken voor het land, dat hij of zij vertegenwoordigde;
hunne persoonlijkheden spraken echter voor zichzelf.
Daar waren als Duitschers Kurt von Tepper-Laski, Voor
zitter van den Bond „Neues Vaterland”, en naast hem
Prof. Schücking; daar was de Oostenrijker Dr. Rudolf
Goldscheid, vooraanstaand socioloog; daar waren voor
België Frans van Cauwelaert, Paul Otlet en Alberic
Rolin, secretaris-generaal van het Instituut van interna
tionaal recht. Daar was voor Hongarije de patriarchale
figuur van Monseigneur Giesswein, dien wij nog vele
malen later hier zouden zien; voor Zweden Baron Adels-
ward en Mevrouw Bugge-Wicksell; voor Zwitserland
Prof. Forel en Prof. Mercier. De Engelsche delegatie
toonde dit eigenaardige verschijnsel, dat zij voor driekwart
uit Engelschen en voor een kwart uit een Nederlander
bestond. De drie Engelsche gedelegeerden waren twee
vertegenwoordigers van den Wereldbond der Kerken,
Lowes Dickinson en Allen Baker, en een vertegenwoor
digster van de vrouwen miss MacMillan; de Nederlander
was de wis- en sterrenkundige Dr. J. B. Hubrecht, die