IN HAAGSCHE OMGEVING 225 ger in den Raad, het rapport over deze aangelegenheid was opgedragen. De heer Loder heeft verteld van de pogingen, die ook hij op verzoek van den niet rustenden Minister van Karnebeek bij den heer Bourgeois aan wendde en waarbij gelukkig op zijne persoonlijke herinne ringen aan onze Residentie een beroep kon worden gedaan. Hoe het zij, toen de Raad op 13 en 14 Februari 1920 te Londen samenkwam en beslissingen moest nemen ter uit voering van art. 14 van het Pact van den Volkenbond, stelde Bourgeois voor, dat de gastvrijheid van het Vredes paleis zou worden ingeroepen, in verband waarmede de aanwijzing van een Nederlander in de voorbereidende commissie vanzelf volgde. De heer Loder maakte deel uit van deze commissie, en het was in een aanzienlijk, weten schappelijk gezelschap, dat hij zetelde. Het waren opnieuw voor een deel persoonlijkheden, die voor het eerst met Den Haag kennis maakten. Dat was het geval met den Spaan- schen hoogleeraar Altamira, die weliswaar door zijn lid maatschap van een der studiecommissiën van de Centrale Organisatie relaties met Hollandsche vrienden had aan geknoopt, maar die aan het „Haagsche werk” tot dusverre nog geen aandeel had genomen. Dat zou het geval ge weest zijn met den Braziliaanschen jurist Bevilaqua, die echter vervangen werd door zijn landgenoot Fernandez, eveneens een nieuweling te 's-Gravenhage. Dat was met den aanvankelijk aangewezen Japanner Akidzuki even eens het geval en ook met zijn landgenoot Adatci, die hem verving, en die, mede dank zij zijn presidium van het Haagsche Hof, zeker geen onbekende hier ter stede meer is. Dat was niet het geval met den Belgischen baron Des- camps, die het presidium der commissie te vervullen kreeg; niet met den Argentijnschen oud-minister Drago, den Zweedschen jurist Gram, den Noorschen jurist Hagerup, die de aanvankelijk voor een Serviër aangewezen plaats 15

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1933 | | pagina 243