IN HAAGSCHE OMGEVING 229 tusschen van de wel gelden of Russische waardepapieren bezitten. Scheen het een oogenblik als slaagde men erin de Russische gedele geerden te brengen tot een oplossing, die althans iets van de belangen der andere landen redde, de daarna gevolgde practijk heeft al deze illussies in rook doen vervliegen. Het is de vraag of Litwinoff met groot genoegen aan deze Russische conferentie terugdenkt! Bracht het toeval, dat de Nederlandsche regeering betrokken was bij het eerste advies aan het Hof ge vraagd, mede, dat een Nederlandsch advocaat, Mr. Limburg, tevens deken der Haagsche balie, de eerste was, die pleitte voor dit internationale rechtscollege, een ander toeval leidde ertoe, dat een aangelegen heid, waarbij Nederland was betrokken, de procedure van internationale commissiën van onderzoek, in 1899 geschapen, heropende. Nog altijd was er Duitschland en Nederland de droevige zaak „Tubantia”, wellicht niet de meest belangrijke, maar de meest opzienbarende van de torpedeeringen, waaraan Nederlandsche schepen tijdens den oorlog blootstonden. De destijds gevoerde onderhandelingen hadden geleid tot het aanvaarden een er oplossing, krachtens welke een onderzoek dezer aangelegenheid zou plaats hebben na den oorlog. De Nederlandsche zeemacht was bij dit onderzoek vertegenwoordigd door den Schout-bij-nacht, thans vice-Admiraal Surie; de Duitsche door den korvet- kapitein Gayer. Het presidium was in handen van het oud-lid van den Zwitserschen Bondsraad Hoffmann, en Deensche en Zweedsche marine-officieren, respectievelijk de kapiteins ter zee Ravn en Unger vulden de commissie aan. Zij kwam op 18 Januari 1922 in de vertrekken van het Vredespaleis samen; zij onderteekende op 27 Febru ari d.a.v. haar bekende rapport, krachtens hetwelk zij vaststelde, dat de ondergang der „Tubantia” diende te

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1933 | | pagina 247