INTERNATIONALE FIGUREN
234
4
Toen men in 1907 te ’s-Gravenhage beproefde een
internationaal gerechtshof in het leven te roepen, stuitte
men bij de aanwijzing van de rechters op de moeilijk
heid, dat geen lichaam aanwezig was, hetwelk geacht
kon worden namens de internationale gemeenschap te
spreken. Onze landgenoot Asser heeft toen als een der
„zeven wijzen” het merkwaardige woord gesproken, dat
gevoelens, niet rijp in de gedachten der volkeren, niet
in concreten vorm kunnen worden omgezet, niet door
een conferentie van zeven weken, niet door eene van
zeven jaren. De oprichting van den Volkenbond, die het
voor de verkiezing der rechters noodzakelijke internatio
nale organisme schiep, scheen te toonen, dat deze rijpheid
in groote mate was toegenomen. Teneinde aan de oude
opvatting, dat aan de groote Mogendheden meer zeg
genschap toekomt dan aan de kleine, uitdrukking te
geven, is de verkiezing der rechters, die, ook wat de
aanbeveling betreft, zooveel mogelijk aan den invloed
rechtstreeks der regeeringen is onttrokken, aldus ge
regeld, dat tegelijk gestemd wordt door den Raad en
door de Assemblée. Dat geschiedde in 1921 te Genève
voor het eerst; het geschiedde onder leiding van den
Nederlandschen president der Assemblée, onzen toen-
maligen Minister van Karnebeek. De stemmingen hadden
een vlot verloop, want van de elf rechtersplaatsen wer
den er negen direct bezet; voor de twee overblijvende
moesten drie stemmingen plaats hebben. De verkiezing
van vier plaatsvervangende rechters leidde tot verschil
van meening tusschen Raad en Assemblée; uit de stem
ming bleek, dat de Raad erop gesteld was den heer
Descamps gekozen te zien, en de Assemblée aan den
Zuid-Amerikaanschen jurist Alvarez vasthield. Voor
deze vacature moest toen tot benoeming eener commissie
worden overgegaan, welke den heer Beichmann, reeds