JOHAN SAMUEL CASSA
46
en kragten
„Quod si deficiant vire, audacia certe
Laus erit; in magnis et voluisse sat est”,
anderzijds uiting van trots over het tot stand gebrachte:
„Omnia siam fiunt, fieri quae posse negabam” en ,,Per-
severando”.
Had Cassa het bij deze aanhalingen gelaten! Hij kan
echter niet nalaten producten van zijn dichtkunst in de
officieele statenuitgave in te voegen. In het vijfde deel,
bevattende de indices over 1610 tot 1627, een vier
regelig vers:
Dat Neerlands vrijen Staet, door Heldenbloed verkregen
En schatten vrij gemaeckt, door kloecheid bleev’ in stand
Getuigen ook dit stuk en twee van d’eigen hand
Reeds voorgegaan, tot roem van Gods onschatbare zegen.
En in het eerste deel een vers in den meer pretentieuzen
vorm van een sonnet:
Wat nijvre landman, staag gewoon zijn vlijt
In 't akkerbouwen of beplanten te besteen
Zal niet van al zijn zweet en noeste bezigheen
Door 's hemels gunst eerlang gewenschte vrugten
[wachten?
Terwijl de vreugd in 't eynd zijn dankbare gedachten
Komt op te wekken om d’Aartsgoedheid die alleen
Zijn moeite zeeg’nen kon, te erkennen als degeen
Die door een milden oogst zijn zwoegen wou verzachten.
Zoo is ’t tot ’s Heeren roem mijn arbeid ook gelukt
Om 't geen mijn Vaderland gestreelt heeft of gedrukt
Den tijd van tien maal tien, acht, een en twintig jaren,
In zeven deelen kort te saam te voegen om
Te strekken ten compas voor Hollands Statendom
Dat God wil in zijn gunst tot ’s waerelds einde sparen.