JOHAN SAMUEL CASSA 49 is, geenszins als model van inventaris beschouwd wor den. Het was zijn taak alleen de seriën en deelen naar de orde, waarin hij deze in de verschillende lokalen vond, te beschrijven en de voornaamste respecten van de loket- kast te noemen; aan een minitieuze beschrijving b.v. van de oude grafelijke charters, welke sedert 1645 bij het Staten-archief geplaatst waren, is hij niet kunnen toe komen; zijn beschrijving is middending tusschen inven taris en rapport. Cassa’s aard verloochende zich ook in dit werk niet. Tusschen droge opsommingen, persoonlijke opmerkingen en ontboezemingen, ten slotte zelfs weer een vers. Na eerst de woorden „Fronte capillata, post est occasio calva” weder vooropgesteld te hebben, begint hij zijn verslag aldus: ,,De oppervlakkige desolate gesteldheid van de charterkamer van Holland is aan de heeren Raad pensionaris van de Spiegel en de twee secretarissen Royer en Emants bij oculaire inspectie op den 12 September 1792 gebleeken, maar deszelfs innerlijke situatie was zoo verward, dat er vrij wat overleg noodig is geweest, hoe het werk aan te vatten om op eenen goeden uitslag van de onderneming te kunnen hoopen; dan met de zinspreuk [estina lente de zaak begonnen, is het voorgekomen en de verwagting heeft het beantwoord dat met den meesten spoed en den vrugbaarsten arbeid in een meestal gelijktijdige continuele werkzaamheid met de clerq de Fouw en de kamerbewaarder Trotsenburg, den voort gang heeft kunnen worden voortgezet en voltooid”. Hierop volgt de beschrijving van de resolutiën, waar van verschillende exemplaren in het zoogenaamd maga zijn en aangrenzende vertrekken geborgen waren; ver volgens van de kasten C, D, E, F, G, H van de charterkamer, en het bekende Bruine Kastje aldaar, dat sinds 1773 ter berging van de beroemdste staatsstukken 4

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1933 | | pagina 60